Riny Reiken zingt klassieke liederen en organiseert Lied & Klassiek concerten. Zij schreef over de belevenissen met haar zangpedagoge, een legendarische altzangeres en haar ontmoetingen met Majoor Bosshardt. Lees hier het verslag uit het boek: Aafje Heynis, Priesteres in haar Vak.
Riny Reiken is geboren in Wieringermeer. Van 1976-1983 heeft zij gezongen bij Operettevereniging Thalia en had zangles bij mevrouw Denkers in Den Helder.
In 1985 vestigde ze zich in 1985 in Amsterdam, waar zij interesse in de liedkunst kreeg. Hiervoor nam zij zanglessen bij Frans Boxce en muziek-en pianolessen bij Fonsa ten Velde. In haar Proef- en trouwlokaal In de Olofspoort organiseerde zij Lied & Klassiek-avonden met verschillende pianisten.
Van 1992-1999 kreeg ze zanglessen bij Aafje Heynis. Gevolgd door zanglessen bij Rachel Ann Morgan, Claren Mc Fadden en Linda Rands.
De belevenissen van Riny Reiken met haar zangpedagoge, de legendarische altzangeres Aafje Heynis, zijn beschreven in het boek 'Aafje Heynis, Priesteres in haar vak'.
Een vaste gast van het Proeflokaal ging voor zangles naar Aafje Heynis in Blaricum. Hij maakte een afspraak en ik mocht meekomen om te luisteren. Dat had ik hem gevraagd, want zo'n kans krijg je niet elke dag.
Een statige dame liep door de gang naar de voordeur en deed open, Aafje. Ik durfde niet veel te zeggen en luisterde vol bewondering naar haar manier van lesgeven. Na de les vroeg ze of ik ook van zingen hield en ik vertelde haar over mijn probleem. Mijn stembanden waren aangedaan door lessen waarbij ik stelselmatig te hoog had moeten zingen en nu was ik onder behandeling bij een logopediste. Ze vroeg me of ik voor de volgende keer iets van muziek mee kon nemen, dan zou ze naar me luisteren.
Het toeval wilde dat een andere vaste gast uit het Proeflokaal, pianist Rodolfo Ravissant, ook zangers van Aafje begeleidde. Ik studeerde het lied Sehnsucht in van Schubert op een tekst van Schiller: 'Ach, aus dieses Thales Grunden, die der kalte Nebel drückt.' Het lied eindigt in 'Das Schöne Wunderland'.
We hadden intensief aan dit lied gewerkt. Aafje gaf haar commentaar: ‘U heeft mooi materiaal, maar u moet er nog wel mee leren zingen.’
Tien keer mocht ik bij haar komen, maar moest wel beginnen met noten leren. Want ik wist helemaal niets, zong gewoon alles wat ik mooi vond mee met een bandje en was 35 jaar, niet meer zo jong dus en geen conservatorium.
Bij de muziekschool leerde ik noten. Na een jaar was dit niet meer te combineren met mijn werk, en dus nam ik particuliere lessen bij verschillende docenten.
Die eerste keer op les durfde ik amper te zingen voor zo’n dame als Aafje. Ik was verlegen.
Aafje bleef me mevrouw noemen en zei steeds ‘u'. Dus ik ook.
Tijdens de elfde les stikte ik van de zenuwen. Ze vroeg aan me wat er toch aan de hand was. Na een: ‘Natuurlijk mag u blijven, maar u moet er wel hard aan werken’, stapte ik dartelend de bus in naar Hilversum. In de zevende hemel was ik, de hele wereld was roze…
We werkten hard, dronken vaak koffie of thee, soms voor, dan weer na de les. Altijd met een koekje of chocolaatje. Aafje sprak dan veel over haar overleden man, van wie ze ontzettend veel had gehouden. Zijn foto was altijd bij haar in de buurt. Was ze aanvankelijk voorzichtig, langzamerhand begon ze meer van zichzelf te tonen.
Heel blij was ze als je een lied ging begrijpen. En als je dan ook nog de tonen op de juiste wijze wist te produceren, riep ze: ‘Zo moet het!’ Van pure blijdschap gooide ze soms - al zwaaiend - de lamp van de piano af. Ze kon zeer geëmotioneerd reageren. Als ze dat toonde, voelde je echt geluk.
Aafje: ‘Zie je wel dat je kunt zingen? Je doet gewoon je mond open.’
Het fijne voor mij was dat ik mocht ‘voelen’ hoe ze het zelf deed.
Dan zei ze: ‘Pak me maar vast’ en voelde ik hoe ze ademde, haar middenrif, flanken en keek in haar mond.
Dan dacht ik: O, zo doet ze het' en ging ik weer vol inspiratie aan de slag.
Van buiten en van binnen de klank produceren. Zingen naar de achterste rij. Urenlang met je lijf in de weer. En maar luisteren.
Ik raakte in de ban van het klassieke lied. Aafje kwam met van alles en nog wat aan. We probeerden een heel repertoire uit, vaak liederen die ze zelf gezongen had. Ze hield mijn stem op alt-mezzo. In de lage liggingen studeerden we van alles en nog wat. Soms ook midden liggingen, maar toch steeds, al zoekende, terug naar de laagte. Ze was boos als ik te hoog had gezongen, dat hoorde ze onmiddellijk. Dus leerde ik dat snel af, want ik wou graag bij haar blijven zingen.
Aafje liet steeds meer van zichzelf zien. We kregen eindeloze gesprekken over het leven: verliefdheid, liefde, God, en nog veel meer. Die gesprekken koester ik tot mijn dood en ik ben Aafje dankbaar voor het vertrouwen.
Ze sprak niet graag over anderen, maar ze had een hekel aan sterallures, divagedrag of jaloezie. Ze was zeer bescheiden over haar eigen kwaliteiten en zeer verwonderd als iemand haar de hemel in prees: 'Wat maken ze zich druk, zeg, je gaat gewoon staan en doet je mond open.' Natuurlijk was het niet zo simpel maar ze wilde eigenlijk als iedereen zijn. Hoe bijzonder ze zelf was, heeft ze denk ik nooit echt begrepen. Ze was God heel dankbaar voor haar stem. De stem van de ziel wist ze heel goed over te brengen op haar leerlingen.
Eens werd ik gevraagd om te komen zingen bij het Leger des Heils voor een verjaardag. De volgende dag belde Majoor Bosshardt me op en vroeg of ik vaker wilde komen zingen voor het Leger. Omdat ik niet wist hoe Aafje hierover dacht, belde ik haar.
Aafje wilde de Majoor graag ontmoeten, en we gingen samen op pad in haar auto.
We hadden ‘Bist du bei mir’ van J.S. Bach ingestudeerd - een prachtig lied met pakkende tekst. Eerst doorgespeeld, door gezongen en bijgeschaafd.
Halverwege het lied riep de Majoor vanaf haar zitplaats: ‘Aafje, stop eens, heb je ook Hollands?’ Aan Es ist Vollbracht kwamen we niet meer toe. Aafje had het moeilijk gevonden om als louter christelijk zangeres door het leven te gaan. Toen ze meer ander repertoire ging zingen, namen sommige mensen haar dat kwalijk en kreeg ze uit het hele land lelijke brieven toegestuurd. Daar is ze erg verdrietig om geweest.
Majoor Bosshardt en Aafje werden dik bevriend. Dankbaar koester ik mooie, onvergetelijke, dierbare herinneringen.
In 1997 kreeg ik een ongeval, waarbij ik meer dan vier meter naar beneden viel.
In het ziekenhuis kwam ik bij en dankte God dat ik nog leefde. Door hulp van een paar goede vrienden kwam ik er weer bovenop. Aafje bleef me bellen gedurende die hele periode. Ze was wel bezorgd over mijn nek, strottenhoofd, middenrif en dergelijke, maar toch vooral om mij. In die tijd mocht ik vaak bij haar komen en voerden we eindeloze gesprekken. Tijdens een wandeling op de heide zei ze veel lieve dingen tegen me, waardoor ik begreep dat ze echt van me hield. En bracht ze me weer terug naar Hilversum. Ik krabbelde langzaam weer op. Wat een vriendschap van haar kant!
Toen werd ze ziek, aanvankelijk alleen een beetje vergeetachtig.
Bij de laatste les speelde ze twee liederen door elkaar. Ik weet nog welke. Ik keek haar met grote ogen aan, en zei tegen haar dat ze een beetje rust zou moeten nemen. We namen afscheid van elkaar en ik zei: ‘Aafje, ik houd van je. Wat is er toch met je aan de hand?’
Een week later belde ze me op en vertelde dat ze leed aan de ziekte Alzheimer.
Wat een verdriet. Mijn man en ik zijn meteen naar haar toe gegaan, dit was niet iets om telefonisch te bespreken. De avond was heel emotioneel, we luisterden naar muziek en dronken een wijntje. Aafje was bang om haar man te vergeten, nog meer dan zichzelf. Ze hield zielsveel van hem.
Als ik naar haar toeging, kwam de Majoor soms mee om een gebed uit te spreken. Daar knapte Aafje gelukkig steeds wat van op. Ze was lange tijd erg moedig.
Aafje hield niet van betutteling en regelde aanvankelijk nog heel veel zelf, zo goed of kwaad als ze kon. Tot ze verzorging nodig had. Eerst nog een lange tijd thuis in Blaricum, tot dat niet meer mogelijk was. Nu wordt ze verzorgd, en hoe. De ziekte Alzheimer is een slopende ziekte en in het huis waar ze nu vertoeft, zijn nieuwe zusters die haar verzorgen. Ik ben ontroerd over de wijze waarop deze mensen met haar omgaan.
Aafje is nu echt ver weg. Zoals ze zei, toen de ziekte bij haar werd geconstateerd: ‘Ik voel me opgesloten in een pot met een grote deksel erop. Ik kan er niet uit.’
Zoals ze ons uitzwaaide in Blaricum en door het raampje aan de zijkant van het huis keek tot ze je niet meer zag, zo wil ik het liefste aan haar denken. Of toen ze ons uitzwaaide na een bezoek met Majoor Bosshardt, die toen echt niet meer in haar autootje kon rijden.
‘s Morgens vroeg belde de Majoor mij op, voordat we haar gingen halen. ‘Zal ik mijn heilshoed opzetten of een muts? Het is zo koud.’ Ik antwoordde: ‘Kiest u nu maar voor warme oren, Majoor’. We verlieten Blaricum en mijn man Bas zat achter het stuur, de Majoor naast hem. Aafje tikte op het raam en vroeg: ‘Majoor, gaat u naar een schaatswedstrijd?’ Schaterlachend namen we afscheid, Aafje schaatsende bewegingen makend naast de auto op de oprijlaan.
Aafje kon van dartel tot zeer ernstig zijn, een heel scala van gemoedstoestanden zat daar tussen.
Ik vind dat we er toe verplicht zijn de kennis van Aafje door te geven aan andere zangers. Zoals Aafje zelf zei: ‘We zijn een doorgeefluik van de kunst’ en haar bekende uitspraak: ‘Blijf verticaal denken’. Ze is een inspiratiebron voor het leven en blijft altijd bij ons, met haar gouden hart en gouden stem, onze Aafje Dolk-Heynis.